De vervaardiging van rookmannetjes en kakkers in het Westerwald.
Aan het einde van de 19e en begin 20e eeuw werd de vraag naar rookpijpen van klei steeds minder. De pijpenmakers uit het Westerwald, die klei als grondstof gebruikten voor hun producten, zochten naar nevenverdiensten en gingen zich toeleggen op het maken van allerlei kleifiguren,. Zo fabriceerde men spaarpotten, fluitjes, miniatuur bierkannetjes, poppenkastpoppen, figuren voor de schiettent en schertsfiguren. Onder de laatste groep vielen de rokers en de kakkers. Dit vermaak werkte bij jong en oud voornamelijk op de lachspieren. De meeste kleifiguren werden voor kinderen gemaakt als speelgoed.
Fabricage
Kleifiguren werden in een ijzeren of messing mal gemaakt. De pijpenmaker bracht een stukje pijpenklei in de vooraf ingevette mal en perste in de bankschroef de overtollige klei weg. Met een “prikker” (een stalen naald in een handvat) werd het figuurtje uit de vorm gehaald. De afwerking was summier, daarvoor bracht het product te weinig op. De figuren werden te drogen gelegd en na enkele dagen in vuurvaste potten gestapeld. Ze werden bij een temperatuur van ongeveer 1000 graden in de pijpenoven gebakken.